Wat is er mis met je?

Nadat ik als kind van vier niet begrepen werd, deed ik de prachtige sierlijke deuren van mijn roze paleisje op slot. Ik werd een kind waar ‘iets mis mee was’, maar iedereen stond voor een raadsel, inclusief mijzelf, en vroeg zich af wát er dan ‘mis’ met mij was. Niet dat het mij direct een ongelukkig kind maakte. Misschien was het een overlevingsmechanisme, ik wist de situatie altijd naar iets positiefs te draaien. Misschien was de schade wel groter geweest als ik heel bewust geweten had dat ik een meisje was, en het niet zo kon beleven. Ik begreep zelf ook niet zo goed wat er gebeurde natuurlijk, net als de volwassenen om me heen.

Maar ik sloot me vaak op in mijn kamer toen ik wat ouder werd. Buiten spelen was niet leuk, ik werd gepest, net als op school. Ik begreep eens van mijn moeder, dat ik meestal als we ergens op bezoek gingen, ik daar lang moest huilen, wat niemand kon plaatsen. Ergens heb ik reeksen testen gehad bij het Centrum Jeugd en Gezin, waar niet echt iets uit kwam. Genderdysforie zat er nog niet standaard in. En ik kreeg speltherapie. Een meneer die bordspellen ging doen met mij, het voelde als uithoren, want ik was immers onbewust al bezig een deel van mezelf te verstoppen. Het zorgde er allemaal niet voor dat ik positief dacht over mijzelf.

Rond mijn achtste kwam ik in een tijdelijk pleeggezin te wonen. Mijn moeder hoopte zo een normale gezinssituatie voor mij te creëren, begreep ik veel later, en het werd ook gezien als een pauze voor beide mijn moeder en mij. Ik denk eigenlijk dat, vooral omdat de genderdysforie niet herkend werd, het op beide vlakken enorm goed werkte. Het is zo ingewikkeld, ik vind het moeilijk om over te schrijven ook, maar het hoort bij mijn proces. Mijn moeder probeerde mij te beschermen voor de maatschappij door mij te vermannelijken, want de vrouwelijkheid straalde van me af, waar ik vooral mee gepest werd. Dat jaar was een jaar van rust. Ik hoefde niet na te denken over vermannelijken, mocht gewoon zijn wie ik was.

Uiteindelijk woonde ik nog een paar jaar bij mijn moeder en zus, maar rond mijn veertiende kwam ik nog een jaar bij hetzelfde pleeggezin te wonen. Ze zijn nog steeds soms even mijn pleegouders, broers en zus! Ook toen was het eigenlijk de bedoeling er drie maanden te verblijven, maar er was geen vast pleeggezin te vinden die een veertienjarige knul wilde opnemen. Ze wilden liever een jonger kind, begreep ik toen, die nog te vormen was. Wat een vergissing is denk ik trouwens, mensen zijn niet te vormen.

Maar in het gezinsvervangend tehuis heb ik wel geleerd interactie te hebben met anderen leeftijdsgenoten. Ik had geen keus, er was geen andere weg. Ik woonde er met zeven andere kinderen. In het begin mocht ik, wat toen een uitzondering was, dagelijks met mijn moeder bellen. De speciale MAVO daar was een leuke school, ik voelde me daar redelijk veilig. Een duidelijke herinnering is dat ik langs de zendmast fietste, richting school, en ik enorm verdrietig was, elke dag weer. School was leuker, veiliger dan thuis. Maar later werd het steeds beter. Ik kreeg status in de groep. En tot de vierde was de middelbare school ook leuk.

Uiteindelijk lukte het me om vriendschappen te onderhouden. Ik had een manier gevonden, door alle handvatten die ik kreeg, om redelijk gelukkig te zijn. Maar als ik me niet happy voelde, vroeg ik me weer af wat er mis met me was. Misschien ADHD, autisme. Ik had geen idee. Überhaupt wist ik niet wat die diagnoses inhielden, ik werd een keer ‘druk’ genoemd, dus bleef ADHD in mijn hoofd spelen als oorzaak van alle omzwervingen in mijn leven. En autisme, dacht ik soms, omdat ik zoveel moeite had soms met contacten opbouwen. Uiteindelijk bleek het dus genderdysforie. En kindtrauma, door alle verwarring van mij en mensen in mijn omgeving in mijn kindertijd.

Nu heb ik het nog steeds wel eens. Dat een opmerking van iemand over iets wat ik zeg, maak of doe, me even helemaal van mijn pad af kan brengen. Onzekerheid overvalt me, ik duik terug in mijn schulp waar ik vaak was in mijn kindertijd. Meestal als ik minder goed geslapen heb, of er veel afhangt van hetgeen waar de opmerking over ging. Of iets met hormonen. Het hoeft niet eens groots of negatief te zijn. Alleen merk ik het nu als ik die duikvlucht neem. Dan roept mijn instinct: ‘Hey Stel, niet nodig lieverd!’. En kom ik er vanzelf weer uit. Of bel ik even met een vriendin, niet alles hoeft alleen.

Scroll to Top